De Brusselse audiovisuele sector is volop aan het evolueren en wordt gedragen door ondernemers die constant te maken krijgen met nieuwe technologieën en hun businessmodel telkens weer moeten aanpassen. Deze groei wordt sinds 10 jaar gestimuleerd en dat proces heeft al duidelijk zijn vruchten afgeworpen. Een beknopt overzicht van de uitdagingen en moeilijkheden van deze sector...
Het is geen toeval dat de audiovisuele sector bijzondere aandacht krijgt in Brussel en talrijke andere Europese regio's. Naast het economische belang (15.000 directe en indirecte banen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, goed voor 25% van de tewerkstelling in loondienst van de culturele en creatieve sector) biedt de visuele sector meerwaarden die andere groeisectoren missen: niet alleen beschikt het over een sterke identiteitswaarde maar stimuleert het ook de verbeelding, geeft het vorm aan ideeën en debatten en is het bovenal een bron van ontspanning, plezier en emotie. De AV-sector dient dus niet alleen om cultuur over te brengen, maar is tevens belangrijk voor de wereldeconomie als op regionaal vlak. De concurrentiestrijd is echter bikkelhard. De Amerikanen hebben dat heel goed begrepen, evenals de Europeanen ... maar waar bevindt Brussel zich in deze storytelling van de audiovisuele sector?
"De filmkunst is overigens een industrie" (André Malraux)
Reeds bij aanvang in 1895 blijkt dat er sprake is van tweeledigheid. Door het complexe procedé voor productie en distributie doet de film zowel een industrie als een kunst ontstaan. Die oorspronkelijke tweedeling (kunst of amusementsproduct) heeft de aanhangers van de niet-commerciële, louter kunstzinnige film lange tijd lijnrecht tegenover de aanhangers van film als entertainment geplaatst. Dankzij de technologische ontwikkelingen is het mogelijk geworden om die kwestie achter zich te laten en de dubbele aard van audiovisuele media te accepteren.
Tot aan het begin van de jaren 2000 was de Belgische en Brusselse film eerder artisanaal en ging men voornamelijk voor de kracht van geëngageerde, esthetische beelden dan voor de capaciteit om een groot publiek te bereiken. Met de opkomst van talenten zoals Jaco Van Dormael, de broers Dardenne, Marion Hansël of Alain Berliner groeide de internationale bekendheid. Die golf van nieuwe regisseurs ging gepaard met een structurering van het beroep en een uitsplitsing van de taken: scenarioschrijvers, regisseurs, producenten of postproducenten leveren hun specifieke expertise, zonder andere zaken op zich te moeten nemen zoals vroeger het geval was. De productiehuizen (die instaan voor de financiële structuur en logistiek die nodig is voor de productie van een film) worden entiteiten die in staat zijn om direct meerdere projecten te beheren, taken te verdelen en hun werking te optimaliseren. Ondernemers beginnen naast auteurfilms ook andere projecten aan te nemen. Ze gaan voor meer commerciële, buitenlandse films om zo de economische risico's, die eigen zijn aan audiovisuele projecten, te beperken.
Die schakels werden sterker, maar de distributie bleef een pijnpunt aangezien de films weinig werden bekeken en de commerciële successen op één hand te tellen zijn. De situatie lijkt eigen aan een markt die te beperkt van omvang is om de hoge productiekosten te dragen (films maken kost geld ...). Bovendien wordt de markt nog opgesplitst onder Franstaligen en Nederlandstaligen, waarbij de eersten eerder neigen naar francofonie, terwijl de laatsten resoluut kiezen voor de Angelsaksische landen. Die culturele diversiteit (en opportuniteit) geldt in het algemeen voor alle Europese audiovisuele producties omdat er slechts weinig in slagen om de grenzen over te steken, ongeacht of het om fysieke of taalgrenzen gaat. De Belgische markt wordt omringd door culturele reuzen en is dan ook heel klein. Dat geldt des te meer ten aanzien van Amerikaanse cultuurproducten die kunnen terugvallen op een lange ervaring met universele marketing.
Tax shelter: een sterke financiële ruggensteun
In 2004 stellen filmproducenten in het licht van hun beperkte ecosysteem aan toenmalig minister van financiën Didier Reynders voor om de sector een fiscale stimulans te geven die het structurele gebrek aan rendabiliteit opvangt door fiscaal voordeel te bieden bij grootschalige private investeringen. Het is een vorm van culturele uitzondering gebaseerd op de mogelijke rendabiliteit van een groeiende sector. De Tax shelter wordt een krachtig, creatief federaal hulpmiddel dat een ommekeer teweegbrengt in de sector: naast een brutorendement kunnen ondernemingen van een fiscale vrijstelling genieten voor 310% van het bedrag dat in een audiovisuele productie wordt geïnvesteerd. In de praktijk bedraagt dat rendement ongeveer 10%, waardoor het een heel aantrekkelijk financieel product is in 2016. Het concept heeft ook een aanlokkelijk imago met een zeker "glamourgehalte" omdat het Belgische culturele (en economische) creaties ondersteunt.
Investeerders hebben wel oog voor deze interessante belegging en maken er gretig gebruik van. De financieringsbedragen worden jaar na jaar groter: in 2004 bedroegen de investeringen nog 11 miljoen, maar in 2015 bereikten ze meer dan 150 miljoen en in totaal meer dan een miljard sedert de start. De cijfers spreken voor zich, vooral in vergelijking met het bedrag van ongeveer dertig miljoen dat bestemd is voor culturele hulp aan filmproducenten in zowel het noorden als zuiden van België.
Door dat succes worden er steeds meer opnames gemaakt. Ook buitenlandse producten hebben belangstelling voor dit miraculeuze mechanisme en komen bij ons fondsen zoeken om hun budget aan te vullen. Als tegenprestatie wordt gevraagd dat er een bepaald bedrag besteed wordt in België, wat internationale producties zoals Grace of Monaco (met Nicole Kidman), The Expatriate of Fifth Estate - de nieuwste productie van Spielberg - heeft aangetrokken. Na enkele woelige jaren lijkt het in 2015 herwerkte systeem nu te zijn gestabiliseerd, en oefent het een enorme aantrekkingskracht uit op zowel Brusselse investeerders als buitenlandse producenten.
Er moeten natuurlijk ook nog veelbelovende en interessante lokale projecten zijn, ook al is het geld beschikbaar. De mogelijkheden van deze nieuwe sector in Brussel laten toe om de zaken groots te zien en zetten ondernemers ertoe aan om - nog maar eens - hun business model te herzien. Om een gepast antwoord te bieden, moeten de middelen voor productie, de mechanismen en werkwijze worden aangepast. Daarvoor moeten vooral de zwakkere schakels van de keten sterker worden, de schakels die geen gebruik kunnen maken van de voordelen van dit financiële hulpmiddel, zij die geen deel uitmaken van de "productieactiviteiten" ... met name scenarioschrijvers en distributeurs. Gewestelijke economische hulp kan op dit vlak een rol spelen.
Gewestelijke fondsen: structurerende hulpmiddelen
Het Brussels Gewest is zich bewust van de economische uitdagingen en de gewestelijke concurrentie voor steun aan ondernemingen uit de audiovisuele sector, en heeft in mei 2016 beslist om de begeleiding van ondernemers een duwtje in de rug te geven met de oprichting van screen.brussels. Het doel van die koepel is om bij te dragen aan de ontwikkeling van Brusselse ondernemingen (door middel van een sterke cluster van 150 ondernemingen en specifieke financiering via finance.brussels), door hun audiovisuele projecten te ondersteunen (met een fonds van 3 miljoen euro voor financiering ervan), en door een logistiek bureau voor onthaal van opnames te bieden. Het is een ambitieuze opzet met het oog op rendabiliteit door als tegenprestatie positieve economische gevolgen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te eisen (met een verhouding van 1 euro investering voor elke 7 euro die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt besteed tijdens de eerste sessie van het fonds in juli 2016).
Het Gewest staat voor talrijke uitdagingen, waarbij de aandacht uitgaat naar drie specifieke segmenten:
- ten eerste naar de scenarioschrijvers, een groep die tot nog toe weinig was georganiseerd en ondersteund, omdat ze actief zijn op de eerste lijn en geen aanspraak kunnen maken op de economische hulpmiddelen. Het is moeilijk om hen te integreren in een mechanisme van economische rendabiliteit, aangezien hun werk uitsluitend een belofte op succes of mislukking inhoudt. Op dit vlak is culturele steun ongetwijfeld gerechtvaardigd, want scenarioschrijvers hebben immers behoefte aan tijd om te schrijven zonder dat ze zich moeten bekommeren om rendabiliteit.
-
ten tweede naar de producenten. Zij zijn de complexe financieringsmechanismen minder meester, maar ze steken wel hun nek uit voor risicovollere films of vertrouwelijkere opnameplatformen. Aangezien tegenwoordig amper één grote productie op tien rendabel is, zijn niches ware economische uitdagingen geworden die een gerichte strategie en een diepgaande kennis van de verschillende markten vereisen. Door hun internationaal erkende expertise op vlak van speciale effecten, animatie of programmering van genrefilms, beschikken Brusselse ondernemers immers over een troefkaart om uit te spelen voor wat betreft niches.
-
ten derde is succes ook afhankelijk van de versterking van een sector die de achillespees blijkt te zijn en constant een limiet vormt voor het systeem: uitzending en distributie. De omvang van de Brusselse (of Belgische) markt zal niet als bij toverslag veranderen, dus vormen een visionair beleid voor distributiesteun en meer slagkracht op internationaal niveau voor Belgische distributeurs onvoorwaardelijke elementen voor het beheer van de hele audiovisuele keten.
Zo bestaat er slechts een onderneming voor internationale verkoop van films in Brussel (en België). De interne markt is dus gekoloniseerd door internationale verkopers met catalogi waarin Belgische producties slechts weinig aan bod komen. De middelen voor succes zijn voorhanden, ze moeten alleen nog efficiënt worden beheerd volgens een gecoördineerde strategische visie voor de sector.
"Black", een succesverhaal op z'n Brussels
Deze zomer hebben de Europese filmliefhebbers Brussel ontdekt aan de hand van de film "Black". Het pakkende verhaal dompelt de kijker onder in de wereld van de Brusselse stadsbendes door de verboden liefde tussen een jongen van Marokkaanse origine en een meisje van Afrikaanse herkomst. De film is een West Side Story met een Brussels sausje die positief door de internationale critici werd onthaald en kans maakt om voor een Oscar te worden genomineerd.
Op vlak van productie is "Black" een synthese van de diversiteit en de kracht van Brussel in het Belgische audiovisuele landschap. Dit condensaat van alle publieke en private middelen voor financiering heeft een ambitieuze visie op elk niveau, en brengt een geciseleerde schrijfstijl, een verzorgde productie en een coherente strategie voor internationale distributie. Brusselse productiehuizen zoals Caviar (met eerder Vlaamse roots en een Angelsaksische ingesteldheid) beschouwen Brussel als een poort naar internationale bekendheid. Ze vinden er logischerwijze Franstalige coproducenten zoals Climax Film, met eerder Franse connecties.
Door die gedeelde invloedssferen kunnen de producenten een beroep doen op publieke en private financiering aan beide zijden van de taalgrens, zoals het Vlaams audiovisueel fonds (VAF) of het Centre du Cinéma et l’Audiovisuel (CCA). Daarnaast kunnen ze ook gewestelijke steunmaatregelen combineren, zoals Screen.Flanders en Wallimage (screen.brussels bestond toen nog niet), of Europese hulp zoals het Media-programma en - last but not least - de Tax Shelter. Ook op dat punt beschikt Brussel over een sterke troef, de stad is namelijk een trefpunt van verschillende culturen dat toegang biedt tot verschillende markten.
Door de audiovisuele sector uit zijn culturele niche te halen, af te stemmen op het aanbod van gewestelijke steunmaatregelen en de expertise van onze ondernemers op internationaal niveau bekend te maken, toont het Gewest duidelijk zijn streven om deze groeisector te ondersteunen, zowel op vlak van tewerkstelling als van imago. Het recente concept om eerder ondernemingsstructuren te steunen dan projecten, biedt bepaalde voordelen, zoals een beperking van de risico's die elk project afzonderlijk inhoudt of de verplichting voor producenten en distributeurs om hun inspanningen samen te overleggen.
De opkomst van nieuwe media vormt op dit vlak een opportuniteit voor content die anders maar zelden kan rekenen op de traditionele distributiekanalen. Jonge Brusselse ondernemers hebben er dus alle belang bij om gebruik te maken van de nieuwe verspreidingsmogelijkheden, van internet tot video on demand of mobiele netwerken. De beheersing van die nieuwe verspreidingsmiddelen zou in combinatie met de financiële hulpmiddelen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de gezichtspunten moeten verruimen en de Brusselse ondernemers de mogelijkheid bieden om zich toe te leggen op dat waar ze goed in zijn, namelijk de creatie van culturele rijkdom.
Wilt u meer weten over de Brusselse audiovisuele sector?
Neem contact op met Baptiste CHARLES van screen.brussels: bch@impulse.brussels – 0495 888 942